Debug informatie:
ID=0W11615 ∙ extID=|library/v/obbrugge/gezelle|11615 ∙ BSID=library\v\obbrugge\gezelle\rest
material=matLetter ∙ language=dut ∙ rose_rnk=158 ∙ hl_cnt=1 ∙ gl_hl_cnt=1 ∙ date_ent=20220105 ∙ nbd_sum=false ∙ nbd_rev=false ∙ news_rev=false
veldbevat
_ImportTime2015-04-29 10:09:45
df05 |agesigneerd: Johan Winkler
df10 |aDat ik uwen brief van 29 Dec. ontving
df12 |aJohan Winkler aan [Guido Gezelle]
df15 |aHaarlem
df1607/01/1883
df20 |a4 [brief]
df21 |avolledig
df23 |ainkt
df24 |a12 zijden beschreven
df25 |a3 dubbele vellen
df26 |awit
df28 |a207x133
df29 |abijlage: foto
df30 |aop zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.)
df33 |adut [Nederlands]
df36 |aDe briefwisseling tussen Guido Gezelle en Johan Winkler. Deel 1: Inleiding en brieven (1881-1883) / door Dries Gevaert. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1983-1984), p.125-134
df37 |aadressaat gereconstrueerd op basis van contextuele gegevens
df39 |a1.2 |bcorrespondentie aan Guido Gezelle
df41 |a5310
df43 |aGGA, Corr. I, 1883 [17,4] ; CGS, 228A
df47 |aHaarlem 7 Januari 1883. Eerweerde Heer en hoog geschatte Vriend! Dat ik uwen brief van 29 Decr ontving met uwe heilwenschen voor het nieue jaar, dat ik U wederkeerig mijne beste heilgroeten toebracht, dat ik mij verheugde in uw behoud uit dreigende doodsgevaer - dat alles heb ik U reeds bij briefkaarte weten laten. Ik zou dus nu ter beantwoording van genoemden grooten en mij, als immer, zoo welkomen brief, als met de deure in 't huus kunnen komen vallen, liik men spreekt, ware 't niet dat ik U vooraf nog mijn herhaalden dank voor al uwe goedjonsticheit betugen wilde, ook voor de schoone versen die Gij mij schonkt, en voor de twee belangrike aanteekeningen, in zake oude geslachtsnamen, die door U daar bij gevoegd waren. En nu ter zake. Het "album" van Hendr v. B. {<=v.B.>[=van Balen]} schijnt mij degeliker toe dan ik vroeger vermoedde dat het worden zou. Niettemin, 't is mij, in sommige opzichten, nog wat raadselachtig; ik heb nog zoo mijne bizondere gedachten dien aangaande. Overigens, zoo verre ik er over oordeelen kan, is 't een achtbare lijst van medewerkers die {<=v.B.>[=van Balen]} opnoemt. Gij zijt er met menigeen in goed gezelschap, vooral met den hoogleeraar Alberdingk; ook met Frits Smit Kleine en anderen. Maar!! - wie weet of {<=v.B.>[=van Balen]} met de namen al dezer opgenoemde medewerkers niet even zoo handelde als met uwen naam? Nu wij weten, hoe of uw naam op die lijst gekomen is, namelik geheel wederrechtelik, wat hebben wij nu voor waarborg dat hij met die andere namen wel eerlik gehandeld heeft? Ik wantrou deze zaak nog. En - wie<+n> <+ik> er hier ook naar vroeg, de persoon van {<=v.B.>[=van Balen]} kent niemand. Buitendien, en afgescheiden van alles, het Album, dat de bestierder, volgens z'n eigen woorden in uwen brief, "tot het fraaiste van Nederland zal maken" (bout gesproken!), zal geen geluk hebben, 't zal, na eenig sukkelen, een vroegen dood sterven. Dit durf ik {<=v.B.>[=van Balen]} voorspellen. Let eens op of de tijd mijne voorspelling ook zal waar maken! - Dat {<=v.B.>[=van Balen]} uw naam, zonder U te vragen, op den <-omslach> omslach van zijn Album, als dien van eenen zijner medewerkers vermeldt, dat zou ik hem inpeperen, ware ik in uwe plaatse. Ik zou mij dat niet laten welgevallen, ook niet al hadde ik hem een toestemmend antwoord gegeven, zoo hij mij daartoe verlof had gevraagd. Deze handelwijze is beleedigend voor U - in allen gevalle, onbeschaamd vrijmoedig. Zoo en kent men eerlike liên niet! Of ik jager ben? vraagt Gij, - O neen! mijn beste! haast hadde ik geschreven: "foei, neen!" - Ik ben een vreedzaam man, en alle wreedheid en ruwheid staat mij tegen. Ik gevoel mij te vreden en gelukkig in mijn gezonde lichaam, in mijn heele knoken; ik verheug mij in mijn leven en vermei mij in de heerlike natuur! Hoe zou ik eenig dier vervolgen, jagen, martelen, dooden? Alle bloedvergieten is mij een gruwel! - Eendekooien hebben wij in Friesland ook zeer velen; en juist in Friesland; ze zijn iets bizonder friesch.Onder de saksische en frankische bevolking van {<=Noord-Nederl.>[=Noord-Nederland]} komen ze niet voor. Trouens, de landstreke<-n> door dezen bewoond (zandgrond met bosschen en heiden) leent zich daartoe ook niet. De terminologie van alles wat op d'eendekooien betrekking heeft, is mij weinig bekend, en nog veel min van alles wat me{<-n><+t>} "jacht" samenhangt. Liikwel! dat is alles wel in boeken en woordenboeken uitvoerig beschreven - wat {<=Noord-Nederl.>[=Noord-Nederland]} aangaat. O! ik heb ook om dien Beer gelachten! 'T is zoo als Gij schrijft: hij en kan niet verdragen, dat ik Loquela gunstig beoordeelde. Hoe kleingeestig is dat van hem! Hij vermeld het alweêr met kwalik verborgen spijt in zijn "Onze volkstaal". 'T is om te schaterlachten. Zoo dra hij die beoordeeling <-[x]> nu haast een jaar geleden, gelezen had, schreef hij mij terstond een brief, waarin hij mij dringend verzocht ook zijn werk in dat tijdschrift aan te kondigen en te beoordeelen. Natuurlik gunstig! - Daar kwam de Jood weer duidelik voor den dag! - Ik heb op die vraag hem niet eens een antwoord willen geven! Het ontbrak er nog maar aan, dat hij mij geld geboden had! Mijne wetenschap is mij te edel, en mijn penne zal eerlik blijven, als mijn tonge, zoo lange ik <-hem> haar voeren mag. Haast U maar niet met het Spoorwegpraatje; 't heeft den tijd! - Wel zou ik het aardig vinden zoo dit ons werk reeds in 't licht ware verschenen als ik in den aanstaanden zomer U te Kortrijk kom begroeten, maar het moet nog over zoo veel schijven loopen dat ik betwijfele of mijn wensch in dezen wel vervuld kan worden. En op 't einde hangen we toch ook nog af van de goedwilligheid der Tijdspiegel-bestierders; de ruimte van hun tijdschrift is vaak maanden lang vooruit al besteld. Zeker! het heeft zijne gants eigene bezwaren en moeielikheden om uw vlaamsch en <-ik> mijn friesch juist zóó te kiezen dat het goed vlaamsch en friesch blijft, en lijkwel voor alle Nederlanderen volkomen verstaanbaar <+zij> ('k verbetere: {<-m><+u>}w vlaamsch-gekleurd, mijn friesch-getint nederlandsch - want de zuivere vlaamsche en friesche spreektalen liggen in dezen buiten ons bestek). En 't heeft ook groot bezwaar in om de boekstavinge naar eisch te regelen. Ik zal er ook nog wel meê in moeielikheden geraken, als ik mijn gedeelte van ons opstel persveerdig make - want wat ik nu schreef en U zond, is maar voorloopig werk, diende maar om U mijn denkbeeld te laten weten. Uw flaamsche ik en kunt Gij niet anders schrijven dan ik, dunkt me. Ook hier zeit men veelal iets als ück (in hoogduitscher spellinge), vooral als de stemzate er niet op valt, wat juist met dit woordeke vaak 't geval is. En anders, tracht het zoo veel<-t> Ge zult kunnen, te mijden; schrijf dan: 'k wil, 'k zal, 'k en doe, 'k hope, ga 'k, zal 'k, geve 'k, peize 'k, enz. Heeft uw i in dingen den vollen i klank, wel! dan moet Gij diingen schrijven, wane 'k, met briingen, ziingen, enz. maar, mij dunkt, bouk, houk, zouken voor boek, hoek, zoeken; moet Gij niet schrijven. Alle {<=Noord-Nederl.>[=Noord-Nederlanders]} zullen (en met volle recht!) bowk, howk, zowken lezen. Zóó spreekt men in Groningerland. Zoudt Gij die fransche, ondietsche spellinge van ou = hollandsch oe = hoogduitsch u willen behouden? Ai neen doch! Het is een groot gebrek in de Nederlandsche spelling dat men geen letterteeken heeft om de fransche ou, de hoogduitsche u af te beelden. Voor de Hollanders, die de oe in boek niet onderscheiden van de oe in boer, is dit geen bezwaar; die hebben aan hun oe genoeg. Maar wij Friesen onderscheiden juist zoo als gijliên Flamingen scherp tusschen de klank van zoeken en groeten, stoete (brood) en hoed. Daarom schrijven wij de enkelvoudige oe klank als in 't hoogduitsch met u en wel met û; b.v. sûndens = gezondheid, grûnd = grond, jûnd = avond, stûte (in verkleinform met den umlaut als stüütsje), enz. Ik weet waarlik niet wat ik U raden zal om uwe flaamsche ou, oe uit elkaar te houden. Denk er nog eens overna. Zoo Ge {<=nederl:>[=nederlandsch]} hout en stout als hoet en stoet zoudt schrijven, de meesten hier zouden U niet begrijpen. Die uitspraak, die hier in 't Noorden nergens gehoord wordt, is mij zoo vreemd! Vóór ik des heeren de Bo's Idioticon leerde kennen, zou ik nooit gedacht hebben dat ergens die uitspraak in zwang was? Is het wel werkelik echt en oud volksaardig vlaamsch? Ik denk die uitspraak is kunstmatig en van het fransch afkomstig; de Vlamingen zullen die fransche uitspraak van ou als oe of û zoo lange en vaste geleerd hebben, dat ze geeindigd zijn met haar ook in nederlandsche woorden hout, stout, vrou, goud te laten hooren. Kan dit zóó zijn? Mijn ingaande f en s voor hollandsch en flaamsch v en z kan ik niet prijs geven. Er is werkelik een zeer groot onderscheid tusschen het frou van de Friesen en het vrouw der Hollanders, tusschen ons {<-v><+f>}liegen (fleane in goed-friesch), froeg (ier, in goed {<=fr.>[=friesch]}), fel (hûd in goed {<=fr.>[=friesch]}) en vliegen, vroeg en vel van Hollanders en Vlamingen. Hoe noordeliker in Holland hoe meer de scherpe friesche uitspraak veld wint, hoe zudeliker hoe meer de zachte vlaamsche. Onze Zeeuwen spreken als gijliên doet, de v en de z zoo zacht mogelik; wij Friesen vervallen in 't andere uiterste; wij blazen onze f (uw v) zoo scherp als of we een keers willen uitblazen, en sissen zoo scherp mogelik onze s (uwe z). Uwe Flamingen, als ze ons werk zullen lezen, zullen allichte vreemd opzien tegen mijne f en s, en mijne Friezen tegen enkelen uwer spelwijzen - maar als ze tien reken hebben gelezen, ze zullen er aan gewend zijn. Van misverstand zal geen sprake zijn, veel min van onverstaanbaarheid; bij U niet en bij mij niet; bij Vlamingen noch bij Friesen, bij Hollanders zoo min als bij Brabanders. Geloof mij dat, en fertrou daar op. Een paar keeren reeds, mijn vriend! hebt Gij in uwe brieven aan mij gezinspeeld op mijn aanstaande bezoek in Vlaanderen, en ik heb dat zoo verstaan, als of gij peist dat ik geruimen tijd daar zou kunnen vertoeven en met velen uwer bekenden, taalgeleerden en letterkundigen zou in kennis komen, of hen bezoeken; b.v. de Heer Karel de Gheldere te Couckelaere, en anderen. Gij vergist U daarin. Wij moeten elkanderen wel verstaan. Gij vergist U, en dat komt dat Gij mij zoo weinig kent - liik ik U. Zie eens, ik ben een kalm en bedaard man, die in stilte en eenvoud zijn eigen weg gaat, wien ook alle drukte en ophef een gruwel is. Ik wensch 5 dagen, uiterlik 6, in Vlaanderen te zijn - en, ik zeg 't U vooruit, ik ga mijn eigen weg. Wij Friesen hebben in Holland den naam van stijfkoppig te zijn. Ook i{[-k][+n]} dat opzicht ben ik een Fries van 't rechte bedde. Mijn plan is als volgt. Op een Maandag ochtend om 7 uur, in 't laatst van Juni, denk ik, ga ik van hier en ben dan om 12 uur te Antwerpen. Daar rust en toef ik een paar uerkes en reis dan naar Gent. In die stad blijf ik dien namiddag, avond en nacht, en zal mijn oogen en ooren goed gebruken, dat verzeker ik U. Herinner U dat ik nog nooit een voet in Vlaanderen zette, slechts te Antwerpen aan de Schelde zag ik een stukske van 't Land v. Waes; slechts te Vlissingen zag ik een hoekske van 't Land v. Katzand; beide in 't verschiet. Te Gent ken ik niemand, of zoo goed als niemand; slechts met den Hoogleeraar Heremans en den schoolmeester Minnaert aldaar heb ik voor jaren in briefwisseling gestaan. Ik zal die Heeren niet bezoeken, zoo veel te ongestoorder zal ik oogen en ooren op straat kunnen bruken. Des Dinsdags morgens vroeg naar Brugge, waar ik den Eerw: Duclos zal bezoeken, en ook den Heer Gailliard, en tot Woensdag morgen wil blijven. Des Woensdags morgens vroeg naar Kortrijk - en daar ga ik terstond van den baanhof naar de Handboogstraat 19, en blijf bij mijn vriend Guido Gezelle den gantsen dag tot 's avonds toe, 't en zij dat hij mij eerder wegjage van voor z'n aangezicht. Ik slaap daar in een weerdshuis, en wijd den Donderdag aan den Eerw: de Bo. (Maar hoe kom ik best van Kortrijk te Ruisselede? Is 't misschien raadzamer van Brugge uit naar {<=Ruiss.>[=Ruisselede]} te gaan? Zoo ja - dan wijd ik den Woensdag aan den heer de Bo, en kom misschien nog Woensdag avond te Kortrijk en blijf daar tot Donderdag avond of Vrijdag morgen. Van Kortrijk wensch ik naar Duinkerke te gaan (over Iperen?), en kan daar, meen ik, des Vrijdags voor den middag zijn; daar blijf ik tot Vrijdag avond laat, of tot Saterdag morgen vroeg. Van daar reis ik over Dixmude naar Brugge terug, waar ik, of een nacht of een paar uren des middags nog vertoeve, om Saterdag namiddag over Gent en Antwerpen naar Haarlem terug te reizen. Ben ik dan des avonds om 7 uur te Antwerpen, zoo kan ik om 11 uur nog hier wezen. Zoo is mijn plan. En ik hoop dat ik het alzoo mag volbrengen. En wat zegt Gij er van? Ik stel mij zeer veel genoegen van dat reiske voor, en hoop er mijn kennis en wetenschap grooteliks door te verrijken. En vooral zeer veel genot stel ik mij voor van den dag die ik met U zal doorbrengen. En denk dan, weerde vriend! dat ik een zeer eenvoudig man ben, met bizonder kleine en geringe behoeften. O! wij zullen elkander zoo veel te vragen - wij zullen zoo veel met elkander te verhandelen hebben aan gaande de zake die ons verbindt. Gij zult dan "friesch" kunnen hooren, en ik uw vlaamsch. Ik ga van nu aan al vast een lijstje maken van al wat ik U vragen wil of uit uwen mond hooren wil. Doe Gij ook al zoo - anders zullen wij wis veel vergeten. - Wat ben ik in de voorbaat, niet waar? Wij hebben nog een half jaar of wat minder voor de schenen, eer die tijd daar, en ik schrijve U als of we in de volgende weke reeds elkanderen zouden ontmoeten! Dat doet het blijde vooruitzicht op mijn flaamsch reiske, dat doet de hope U te zullen zien en spreken, dat doet het nieue jaar, dat ons eindelik droog, frisch en helder weer en een vroolik zonneschijntje bracht, na weken en weken van regen en nevel. "M'näre B'nynke" en behoeft nog niet van friesche afkomst te wezen, al is die mogelikheid niet buten gesloten. Bonninge is meer de drentsche form van dezen patronymikon. Zie bl. 85 en 86, 88 en 89 van mijn "fr. eigennamen". Maar zeker is Bonninga, Bonninge, Bonningh, Bonnink, Bonnynck, enz. alles oorspronkelik een en 't zelfste woord in verschillende (friesche, saksische, frankische) formen. Dat Gij mij gewezen hebt op den geslachtsnaam Donny, daarvoor dank ik U ten hoogsten, want daardoor hebt Gij mij een nieu veld van onderzoek geopend, een geheel nieu en uitgebreid veld. Uwe vooronderstelling dat uw fransche naam Donny wel oorspronkelik één kost zijn met het friesche Donia, 't welk weer een versleten form is van voluit Doninga, komt mij zóó waarschijnlik voor dat ik haar op voorhand reeds als "zekere waarheid" durve anveerden. De versleten schrijfform Donia is in d'uitspraak nog meer versleten tot Donje (bl. 96, 97). Zulke namen schrijft men in de duitsch-friesche streken als Donië, Hobbië, Hemmië, en spreekt ook Donje, Hobje, Hemje - 't is voluit Hobbinga, Hemminga. Die fransche namen op y (Donny, Grévy, Ferry, Rémy) zullen oude, versletene patronymika wezen der Franken, Burgunden en andere germaansche, dietsche volken, die in Galliën romaansch van tonge werden. Donne = Donia = Doninga; Grevy = Grevia = Grevinga, Grevinck, enz; Ferry = <-Feria (bl.> Fernia (zie bl.. 99) = Ferringa; Rémy = Remia; Reming, Reeminga, Rieminga. 'T is duidelik, dunkt mij. Ik moet dit veld bearbeiden. Duzend maal dank nogmaals voor uwe aanwizinge! En nu uwe vraag hoe de Flamingen aan zulke namen komen als Manten, Namen, Jelle, Seppe, Siete, Dietje, enz. enz. - Ai, mijn weerde vriend! verschoon mij U daarop hier een antwoord te geven. O, ik kan U daarop een volledig antwoord geven. Maar dan had ik wel 50 bladjes vol te schrijven! En ik moest zoo omslachtig en wijdloopig zijn, want zoo ik U eenvoudig en zonder bewijzen, antwoordde: die namen, en nog honderden anderen bij U en uwe buren, de Fransch-Flamingen in Duunkerke en Hazebroek en omstreken in gebruik, zijn oude, germaansche namen - (heidensche namen noemen de roomsche geesteliken hier in Holland die namen, en ze verafschuwen ze en ijveren er tegen. Lees maar eens de noot op bl. 146 en vervolgens van mijn "fr. {<=fr.>[=friesche]} eigennamen") - die namen zijn geen afslijtsels of verbasterde formen van uwe kerstene doopnamen, maar oorspronkelike, volle namen (hoogstens in koseformen) zijn het, en ze hebben met al die fraaiigheden van Eudoxia, Amand, Rosalie en Elodie niets ter wereld te maken - zie, dat gelooft Ge toch niet, zoo op slag en stoot, dunkt mij. Naar aanleiding van een belangrijk opstel van C. Thelu, "Noms de baptême avec leurs contractifs et diminutifs en usage chez les Flamands de France", voorkomende in het derde deel der Annales du comité flamand de France, schreef ik in "de Navorscher" Jaargang van 1870, een opstel "Friesche namen in Frankrijk, en de geleerde heer Leendertz (sedert †), schreef er een weêrslag bij. Daar heb ik voorloopig reeds aangetoond hoe dwaas het is, en gants onredelik om zulke namen te beschouwen als samentrekkingen of verkleiningen van kerstene-namen of ook van zulke die de oude Romeinen en Grieken droegen. Wilt Gij er meer van weten, dan zende ik U geerne dat deel van De Navorscher ter leen, toe. Gij hebt het maar te schrijven. - Zoo - nu kom ik aan een einde - en 't is ook hooger tijd. Ik voeg hier bij een lichtprinte, een afbeeldsel van mij-zelven vertoonende, en schenk U die uit vriendschap. Dan kunt Gij U een voorstelling maken hoe uw friesche vriend in levender lijve is. Moge 't U niet ongevallig wezen! En 't zoontje van uwen vriend Doctor Karel de Gheldere vroeg U laatst om een afbeeldsel van U te mogen hebben. Ei! die vraag maak ik ook tot de mijne. Zoo Ge wilt, verblijd dan daar mee uwen vriend te Haarlem ook. En nu vaarwel, mijn hoog geschatte vriend. Met mijn beste groete en een dietschen handdruk, Uwen Johan Winkler.
df48 |b/gga_brieven/[17,4].pdf
df49 |a/gga_images/GGA_5310_01_01r.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 1
df49 |a/gga_images/GGA_5310_01_01v.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 2
df49 |a/gga_images/GGA_5310_01_02r.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 3
df49 |a/gga_images/GGA_5310_01_02v.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 4
df49 |a/gga_images/GGA_5310_01r.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 1 en 4
df49 |a/gga_images/GGA_5310_01v.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 2 en 3
df49 |a/gga_images/GGA_5310_02_01r.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 5
df49 |a/gga_images/GGA_5310_02_01v.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 6
df49 |a/gga_images/GGA_5310_02_02r.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 7
df49 |a/gga_images/GGA_5310_02_02v.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 8
df49 |a/gga_images/GGA_5310_02r.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 5 en 8
df49 |a/gga_images/GGA_5310_02v.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 6 en 7
df49 |a/gga_images/GGA_5310_03_01r.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 9
df49 |a/gga_images/GGA_5310_03_01v.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 10
df49 |a/gga_images/GGA_5310_03_02r.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 11
df49 |a/gga_images/GGA_5310_03_02v.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 12
df49 |a/gga_images/GGA_5310_03r.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 9 en 12
df49 |a/gga_images/GGA_5310_03v.jpg |b/gga_images/thumbnail.JPG |cPag. 10 en 11
df50 |aklik hier voor de volledige brieftekst |bhttps://edities.kantl.be/gezelle/ed/DALF.db.gg.11615
df53 |aWinkler |bJohan
df55 |aGezelle |bGuido |e[ |f]
meta_parent_child |g1Gebonden met |c0W17803
meta_titleJohan Winkler aan [Guido Gezelle]
branches |aCOBB_GGA |id0W11615 |rss20140214
frabl
6F7D83FBF30474A0
key1
johan winkler aan guido gezelle
key2
mat
matLetter
lang
dut
geïndexeerde woorden (in freetext zoek index)